Nederland / Slagveld

Overleven in een kelder


Markeren

Deel

Route


Terwijl de militairen hun dodelijke werk deden, zaten de burgers uit West-Zeeuws-Vlaanderen tijdens de Slag om de Schelde letterlijk tussen het vuur. Voor de opponenten was het belang van de burgers ondergeschikt aan de militaire doelen. Voor de Canadese troepen was evacuatie van burgers bovendien ingewikkeld door de beperkte transportruimte en het zeer slechte wegennet. Pas na weken van ontberingen kon een klein deel van de ontredderde burgers via IJzendijke en Biervliet naar Oost-Zeeuws-Vlaanderen worden geëvacueerd. Het (over)leven in een te krappe kelder, terwijl de grond dreunt van de granaatinslagen, is lastig voor te stellen. Een persoonlijke ervaring geeft een beeld van de verschrikking …

De eerste beschietingen van wegenkruispunten begonnen al in september 1944, waarop vele mensen uit de dorpen een veilige plek probeerden te vinden in de boerderijen in de streek. Velen leefden wekenlang in een overvolle vochtige aardappelkelder, terwijl bovengronds de granaten dagenlang de omgeving teisterden. De hygiënische omstandigheden waren rampzalig, zelfs even een luchtje scheppen was een levensgevaarlijke bezigheid. Toch moest men af en toe naar buiten, om vlees voor de soep van een dode koe te snijden, of om te toiletteren. Tegen de 600 Zeeuw-Vlamingen verloren als gevolg van de strijd het leven.

Met de komst van de bevrijders begon een karig leven tussen de ruïnes. Het zou nog velen jaren duren voordat West-Zeeuws-Vlaanderen weer was opgebouwd. De mentale littekens genazen veel langzamer en werden veelal zwijgend tot de laatste ademtocht gedragen. Gelukkig zijn sommige verhalen wel opgetekend. Zoals het verhaal van Herman H.;

Het was begin oktober 1944 en de Duitse officier sprak bars dat ze moesten vertrekken. Tegen beter weten in, trachtte de boer wanhopig het onafwendbare af te wenden. Hij had het al zien aankomen toen Duitse militairen de omgeving van zijn hofstede aan de Nieuwedijk in IJzendijke met prikkeldraad en schuttersputten tot een vesting uitbouwden. Verslagen arriveerden de boer en zijn familie bij de dichtstbijzijnde buren, om daar, met tien anderen, de kleine kelder onder het dijkhuisje te betrekken.

Ze vonden met moeite een plekje in de overvolle ruimte. Ze moesten in toerbeurten slapen, er was geen ruimte voor iedereen om te liggen. Dicht op elkaar gepakt vloeiden de dagen al snel in elkaar over. Iedere dag werd er bijna onophoudelijk geschoten. Er waren wel eens pauzes, maar het begon altijd weer opnieuw. ‘s Avonds begonnen de kanonnen. De ontploffingen waren soms zo dicht bij dat alles stond te schudden en te trillen. Soms was zelfs het afvuren van de kanonnen te horen. Het duurde dan even en dan kwamen ze eraan! Het meest beangstigend waren de granaten die met een enorm gehuil en gejank overvlogen. Het oorverdovend gefluit van sommige soorten munitie was verschrikkelijk. Na weer een slapeloze nacht hield het in de ochtend meestal even op. Er was dan bijna altijd een soort pauze van een uur eer de vliegtuigen de omgeving kwamen mitrailleren.

Op maandagmorgen 16 oktober 1944 zag de boer dat verderop op zijn hof op iedere hoek van de schuur een Duitse soldaat stond. Ze tuurden ingespannen naar beweging vanuit de richting van Biervliet. Helmen en geweren waren zichtbaar in de vele schuttersputjes rondom de boerderij en ongerust keerde hij terug in de bedompte kelder. Deze keer werd het geluid van granaatvuur afgewisseld met het ratelen van machinegeweren. Na uren van onafgebroken lawaai, drong een nieuw, dreigend geluid de kelder binnen. Het was het loeien van de vlammen van de houten schuur die op steenworp afstand stond. Er ontstond paniek, maar gelukkig bleek de wind gunstig te staan, zodat de kelder buiten gevaar bleef.

Een tijd later stopte het schieten, vloog met veel geweld de achterdeur van de gang open en direct daarna ook die van de kelder. In de deuropening stond een Canadees met het geweer in de aanslag. Hij wenkte alle mensen om uit de kelder te komen. Ze verzamelden zich met de handen omhoog in de gang. Opgewonden over de komst van de bevrijders begonnen ze spontaan te juichen en te springen.  

De Canadezen inspecteerden de kelder grondig, waarna iedereen weer terug naar beneden mocht. De oudere mannen bleven boven, om zo meer te weten te komen. Ze zagen verslagen Duitse soldaten, ontdaan van uitrusting en wapens, in looppas voorbijkomen. Als ze niet snel genoeg gingen, werden ze door een Canadees met een geweerkolf aangemaand tot haast. In de achtertuin waren achterblijvers te zien, die zich aan het oog van de bevrijders had weten te onttrekken. Deze groep had er blijkbaar nog geen genoeg van en trok zich behoedzaam terug richting IJzendijke.

Terwijl de Canadezen de volgende dag IJzendijke binnentraden, keerde de boer terug naar zijn boerderij. Het woonhuis was zwaar beschadigd, maar stond nog overeind. Ze hadden veel geluk gehad! De voordeur stond op een kier en waar ooit het slot zat, gaapte een groot versplinterd gat. Vele kogels hadden binnen nogal wat schade veroorzaakt. Een halve fles sterke drank, lange tijd bewaard om ooit de bevrijding te vieren, was verdwenen. De Canadezen hadden wellicht ook iets om te vieren …